Kanaal
Een kanaal is een waterloop die, geheel of in grote mate, tot stand is gebracht door het ingrijpen van de mens.
Soorten kanalen
Functies
Kanalen kunnen meerdere functies vervullen.
- Een kanaal is in de eerste plaats een scheepvaartroute. Typische scheepvaartkanalen verbeteren de ontsluiting van steden (bijv. het Zeekanaal Brussel-Schelde ten bate van Brussel) of bulk producerende regio’s (bijv. het Rijn-Hernekanaal ten bate van het Ruhrgebied).
- De irrigatiekanalen voeren water aan, zodat droge gebieden in cultuur gebracht kunnen worden. Een voorbeeld is het Kanaal Bocholt-Herentals, van waaruit uitgestrekte vloeiweiden in de Kempen gecultiveerd zijn.
- Ook een voedingskanaal voert water aan, maar met het specifieke nut om een ander kanaal op peil te houden. Het woord “voeding” wordt hier gebruikt in de betekenis van “bevoorrading (van water)”. Het Voedingskanaal in Maastricht, bijvoorbeeld, voorziet de Zuid-Willemsvaart van water uit de Maas.
- Een uitwateringskanaal voert water af uit de grachten in een waterrijk gebied. Vaak gaat het hier om polders, o.m. in Noord-Holland en in Veurne-Ambacht. Terwijl de Belgische polders op natuurlijke wijze leeglopen (zie sluizencomplex Ganzenpoot), maakt men in Nederland gebruik van de bekende poldermolens en gemalen.
- Een afleidingskanaal zorgt eveneens voor de afvoer van overtollig water, in dit geval afkomstig uit een rivier. Afleidingskanalen worden gegraven om rivieren te ontlasten of om rivierbeddingen in stedelijke gebieden te kunnen dempen. Het Schipdonkkanaal “leidt de Leie af”, zodat Gent gevrijwaard wordt in geval van hoogwater.
- Een kanaal vormt ook een fysieke barrière. Om die reden zijn veel kanalen gegraven vanuit een militair oogpunt, denke men onder meer aan de Antitankgracht die Antwerpen moest beschermen tegen aanvallen vanuit het oosten en het noorden.
Verloop
Ook op vlak van het horizontale en verticale traject dat de ingenieurs uittekenden, bestaat er een indeling:
- Een lateraal kanaal loopt parallel aan een rivier (Lat. latus betekent “zijkant”). Het Julianakanaal vormt bijvoorbeeld een alternatief voor de Grensmaas, die vanwege haar vele meanders en snel wisselende waterpeil niet geschikt is voor grote schepen.
- Een verbindingskanaal blijft niet binnen één rivierdal, maar kruist de waterscheiding naar een ander rivierbekken. We onderscheiden:
- Het afleidingkanaal, met een lengteprofiel dat enkel afdaalt. Dit betekent echter dat de waterscheiding doorsneden moet worden. Het Albertkanaal vereiste bijvoorbeeld een doorsteek van de col d’Eygenbilsen, op de scheiding tussen Maas en Schelde. Het lengteprofiel, in combinatie met o.m. het versassen van schepen en het doorsijpelen van kanaalwater, veroorzaakt een afleiding van rivierwater. Zo leidt het Albertkanaal water uit de Maas (Luik) weg naar de Schelde (Antwerpen).
- Het kruinpandkanaal, met een lengteprofiel dat aan weerszijden oploopt. In plaats van constant te dalen wordt rekening gehouden met het reliëf: het kanaal klimt in de richting van de waterscheiding, daarna daalt het weer af. Het hoogste pand of “kruinpand” ligt altijd ter hoogte van een waterscheiding. Vaak is er op grote hoogte weinig water beschikbaar, waardoor men het kanaalwater vanuit de lagere panden moet pompen of vanaf nabije rivieren moet aanvoeren. Het canal du Midi heeft bijvoorbeeld een kruinpand in de bergketen montagne Noire. Het voedingskanaal rigole de la Plaine voorziet dit kruinpand van water.
bron: wikipedia